Zoals waarschijnlijk iedereen wel weet is ‘kwaliteit’ op zich een leeg begrip dat betekenis krijgt vanuit diverse aspecten en dimensies, toegepast op verschillende niveaus en objecten. Zo kunnen we spreken over de kwaliteit van een product, proces of organisatie. Momenteel staat de kwaliteit van arbeid meer in de belangstelling.
Deze aandacht heeft te maken met de zoektocht naar antwoorden op de huidige vluchtige, onzekere, complexe en dubbelzinnige wereld (VUCA) en de digitale revolutie van het vierde industriële tijdperk (Industry 4.0). Deze en andere ontwikkelingen vragen om aanpassing van organisaties. Zo wordt onder andere een antwoord gezocht in wendbare structuren met zelfsturende teams.
Sinds de Durham-studies (1950-1958, UK) is bekend dat veranderingen in het technische systeem van een organisatie (structuur, werkwijze en technologie) gevolgen hebben in haar sociale systeem (betrokkenheid, ziekteverzuim en verloop) en dat de combinatie van beide systemen het succes van de organisatie bepalen.
In 1981 scheef De Sitter op verzoek van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) het boek: ‘Op weg naar nieuwe fabrieken en kantoren’ waarin hij de aandacht vestigt op de kwaliteit van organisatie, arbeid en arbeidsverhoudingen. Door deze aspecten te verbeteren stijgen productiviteit, productkwaliteit en innovatievermogen hetgeen in de jaren tachtig nodig was om uit de toenmalige economische crisis te komen.
Kwaliteit van arbeid heeft betrekking op taakinhoud en regelvermogen van de medewerker. Door deze te vergroten wordt de autonomie en daarmee de betrokkenheid vergroot waardoor efficiëntie en
kwaliteit verhogen en kosten verlagen door minder verloop, verzuim, afkeur en ongevallen.
In plaats van kwaliteit van arbeid wordt nu gesproken van werkplezier of werkgeluk. Enkele bedrijven hebben een ‘Geluksmanager’ of ‘Chief Happiness Officer’ (CHO) aangesteld die dit plezier/geluk monitoren aan de hand van factoren zoals autonomie, zingeving, voldoening, vakmanschap, verbinding, vertrouwen en waardering.
Dit jaar heeft de eerdergenoemde Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid een onderzoeksrapport uitgebracht onder de titel ‘Het betere werk. De nieuwe maatschappelijke opdracht’. Uit dit onderzoek blijkt dat de helft van de werkenden in Nederland weinig autonomie ervaart en dat deze de laatste jaren zelfs afgenomen is. De WRR wijt deze afname aan flexibilisering en een grotere inzet van technologie.
Willen we de huidige mondiale ontwikkelingen het hoofd bieden dan zullen organisaties hun aanpassingsvermogen moeten verhogen en zich bewust worden dat dit alleen kan met gelukkige medewerkers. De kwaliteitsprofessional kan hier zeker aan bijdragen.
Cees Beek
adviseur, auditor, docent en bestuurslid NNK